|home|nu|de wijk in|top 5|internet|kunst|ideeën|columns|zoek|

Alphons

In het Zeeuwsvlaamse dorpje Graauw, bij Axel, was hij geboren, mijn opa. 1879, bijna honderdtwintig jaar geleden, was hij er een uit dertien. In zijn eentje zag hij kans de rust van het platte Zeeuwse land in de stad uit te stralen. Hij was bierbrouwer bij de door fusies al lang verdwenen Zuidhollandse Bierbrouwerijen (ZHB) in Den Haag. Ook toen hij al jaren van zijn schamel pensioentje genoot, bleef de band met het bedrijf bestaan; maandelijks kreeg hij een kratje ZHB-bier en als het de tijd was; het zoete, donkere 'oud-bruin'. Zelf dronk hij nooit bier, waardoor de ZHB-band vooral met de familie uiterst goed was: het kratje werd eerlijk onder de kinderen verdeeld waarbij de lege pijpjes door opa zelf, bij een van zijn regelmatige bezoekjes, voor volle werden ingewisseld. Opa dronk geen pijpje; hij stopte een pijpje waarvan de geurige aroma niets van doen heeft met de snelle mengsels van vandaag.

Ook toen ik klein was, vond ik al dat opa van een ander tijdperk was. Dat kwam vooral door zijn handvaardigheid. Wat z'n ogen zagen, maakten zijn handen. Heel gewoon voor die tijd en streek, waar men niet op grootwinkelbedrijven kon terugvallen. Men was louter aangewezen op zichzelf. Van hout maakte hij eens een zwaard voor mij. Dat verfde hij zilver. Het was zo mooi dat ik er niet mee ten strijde trok, maar trots aan m'n vriendjes vertelde dat mijn opa dat gemaakt had; zo mooi! Een gebroken touw herstelde hij onzichtbaar. De las die hij vlocht, was sterker dan de rest van het touw. Mijn opa kon alles. Stoelen matten, sokken stoppen, koken (mijn oma stierf jong), houtbewerken, messen slijpen, noem maar op. En alles in dat bedaarde tempo waarmee hij 89 jaar oud werd. Hij hoorde slecht, maar voor ons net goed genoeg. Zeker wanneer hij op de zeldzame avonden dat mijn ouders daarom vroegen, op ons paste. Door zijn doofheid hoefden we niet eens echt stil te doen. We probeerden hem zo dicht mogelijk te benaderen, totdat hij het in de gaten had en ons gemaakt kwaad ons bed in joeg

Waar hij ook naar toe ging, hij deed het lopend. Door lege straten, waar kinderen nog de ruimte hadden om te spelen. Waarin een auto opzien baarde en de chauffeur op verzoek van de spelende kinderen zijn auto een stukje verder zette. In zulke straten begeleidde ik hem vaak met m'n broertje van en naar huis. In zijn langzame maar zekere tred leek hij een trotse leeuw waar omheen wij als jonge welpjes dartelden en met hem wilden spelen. En voordat wij weer de terugtocht aanvaardden, kregen we een Zeeuws brokje uit een tinnen trommeltje. Hij lachte niet veel en had een beschouwende kijk op het leven.
Wanneer wij 's zondags aan tafel een spelletje speelden, deed hij mee ... en won. Hij won altijd. De dobbelstenen deden precies wat hij wilde. En dan lachte hij. Hij was nooit kwaad, maar kon zich opwinden als ik met eten treuzelde. Dat was voor hem een doorn in het oog. Een knul in de groei zo langzaam de heerlijke maaltijden van zijn dochter te zien eten. 'Een streep aan de balk', zei hij dan, wanneer ik mijn laatste hap naar binnen had gewerkt. Waarschijnlijk kwam dat door zijn povere bestaan thuis in Zeeuws-Vlaanderen. Daar groeide hij onder moeilijk begrijpbare omstandigheden op in een zeer eenvoudig arbeidershuisje. 

We zijn er eens gaan kijken. Hij wou het nog één keer zien. Zestig jaar geleden was hij er vertrokken. De weg er naar toe wist hij niet zo precies meer. Ook in het dorpje Graauw zelf voelde hij zich verloren. Totdat m'n vader zijn naam aan drie keuvelende vrouwen noemde. Die keken gelijk argwanend onze auto binnen. De Gijzel? Dat was lang geleden. Ja, haar moeder had weleens iets verteld en ze kon ons de weg wel uitleggen. 
Na enig gezoek, vonden we het. Ik had het idee dat het hele huisje bij ons in de voorkamer kon, zo klein was het. Het kon niet meer dan een kamer en een keuken zijn met een zolder erop. Wij konden ons niet voorstellen dat daar elf kinderen konden leven: wonen, eten, leren en slapen. M'n opa ook niet. 
Hij stond ernaar te kijken alsof iets in hem dood ging. Zijn grijze snor hing nog droever dan anders. Het enige dat hij kon uitbrengen was: 'Tsjoh ..., hier kom ik nooit meer terug'
Wat ontdaan liepen we naar de rand van het kleine erf. Achter de met kippengaas afgezette omheining was een bescheiden akker. Daarop was een oude man aan het werk. Toen hij in onze buurt kwam, sprak opa hem aan, met: 'Dag Guus'. 92 jaar was Guus en hij rooide aardappelen. Na meer dan zestig jaar herkende mijn opa hem meteen. Guus keek van zijn werk op en zei: 'Há Alphons!' Even keken ze elkaar onderzoekend aan. Toen zei Guus de gedenkwaardige woorden: 'Ik ga door hoor, want het is vroeg donker!' De eenvoud en de rust die elkaar daar ontmoetten, blijven mij m'n hele leven bij. 

Zo kun je dus oud worden! 

Niek

|home|nu|de wijk in|top 5|internet|kunst|ideeën|columns|zoek|